In het kader van het Belastingplan 2004 werd door het ministerie van Financiën per 1 januari jl. de fiscale faciliteit geschrapt voor woningbouwvennootschappen, de zogenaamde artikel 10-woningen. Dit onder zwaar protest vanuit IVBN. Deze fiscale faciliteit was in de jaren vijftig in het leven geroepen om vennootschapsbelastingplichtige woningbeleggers (banken en verzekeraars) fiscaal gezien een gelijk speelveld te bieden ten opzichte van met name woningcorporaties. Op verzoek van de overheid en gelet op de woningnood investeerden zij in de jaren daarna fors in huurwoningen. Tot en met 1992 bleven een aantal Vpb-plichtige woningbeleggers doorgaan met investeringen in nieuwe huurwoningen. In dat jaar werd er een overgangsregeling afgekondigd, zonder echter dat daarin een einde van de regeling was opgenomen. Vanaf dat moment werd de situatie eigenlijk min of meer bevroren. Er kon niet langer fiscaal aantrekkelijk in nieuwe woningen worden geïnvesteerd, terwijl het verkopen van slechts een deel van de woningen vrij snel de hele fiscale vrijstelling zou doen verdwijnen. Met het voorstel van de regering om de overgangsregeling te beëindigen per 1 januari 2004 verloren de betrokken woningbeleggers direct een forse fiscale vrijstelling van € 20 miljoen voor 18.500 huurwoningen, waarop niet was gerekend.
IVBN maakte bezwaar tegen de aangekondigde beëindiging van de overgangsregeling. Beleggers hadden geen enkele aanleiding te verwachten dat de overgangsregeling met ingang van 2004 ineens éénzijdig en zonder overleg zou worden beëindigd. De door Financiën gebruikte argumentatie om de faciliteit te schrappen werd door IVBN als onjuist en ook onheus gezien. Ten onrechte suggereerde Financiën dat de bij artikel 10 BV's betrokken verzekeringsmaatschappijen via een constructie niet de woningen zelf, maar de aandelen van een tussenhoudster vervreemdden, om daarmee het overgangsregime op oneigenlijke wijze te verlengen. Zij werden daarmee in een negatief daglicht geplaatst. Ook het tweede argument, als zou het sinds 1992 gebruikte overgangsregime de binnenstedelijke vernieuwing in de weg staan, klopt volgens IVBN niet en zou overigens ook gemakkelijk door Financiën te repareren zijn geweest.
Mogelijk zullen de circa 18.500 huurwoningen versneld worden verkocht. Het gaat hier om 16% van de 115.000 niet-geliberaliseerde huurwoningen in bezit van institutionele woningbeleggers. Als echter gebruik gemaakt wordt van de fiscale herinvesteringsreserve, moet wel binnen drie jaar in nieuwe huurwoningen worden belegd. Het aanbod van nieuwe huurwoningen in Nederland is echter zeer beperkt, zodat ofwel de betrokken woningbeleggers alsnog een tweede afrekening krijgen met de fiscus, ofwel gaan zoeken naar woningbeleggingen in het buitenland. Dit terwijl het ministerie van VROM institutionele woningbeleggers juist oproept op om méér te gaan investeren in huurwoningen.